Change Management
Het woord dat je moet onthouden, is ‘paradigma’.
Al vanaf mijn 15de verslind ik de boeken van wetenschapsfilosofen Karl Popper, Thomas Kuhn en Imre Lakatos. Deze denkers over de wetenschappen spelen leentje-buur bij ‘Les Maîtres de Soupçon’ Freud, Nietzsche en Sartre en bestuderen geen wetenschap, maar dé wetenschap op zich. Het fascineert hen m.a.w. hoe wetenschappers denken en vooral hoe dé wetenschap denkt en vooruitgaat.
Het is namelijk niet vanzelfsprekend dat mensen dingen leren. Want we leven in een wereld die we ervaren, voelen, zien, horen en ruiken en die wereld lijkt ons zo echt dat we er ons weinig vragen over stellen. Pas wannéér we er ons vragen over gaan stellen, durven we onze ervaringen en ook onze theorieën daarover in vraag te stellen. En dat is nu epistemologie, de leer van en over de wetenschap.
In het begin van de jaren 1800 deed zich een vreemd fenomeen voor in een ziekenhuis. Er was een opvallend hoog aantal sterfgevallen bij pas bevallen vrouwen. Dat aantal was altijd al hoog geweest, maar nu viel pas op dat dat aantal hoger was dan bij het moederhuis van het nabijgelegen nonnenklooster. De artsen gingen uit op inspectie. Waar kon dat immers aan liggen? De nonnen lieten hun vrouwen bevallen met de overgordijnen dicht, dus deden de artsen van het ziekenhuis dit voortaan ook gedurende enkele maanden… Zonder resultaat. De nonnen waren met meerderen tegelijkertijd bij de bevalling aanwezig, dus imiteerden de artsen ook dit gedrag tijdens de komende 50 bevallingen… Opnieuw zonder verlaging van hun sterftecijfer. De nonnen deden meerdere gebeden voor en tijdens de bevalling… Vreemd voor die artsen om dit over te nemen, maar ‘baat het niet, dan schaadt het niet’, dus… Maar ook hier zonder resultaat.
Een van de artsen stelde toevallig vast dat de nonnen in hun moederhuis geen onderzoekskamers hadden. In het ziekenhuis gebeurde namelijk wel wetenschappelijk onderzoek en er werd onderwijs gegeven aan studenten geneeskunde. Dat hadden de zusters natuurlijk niet. De artsen-professoren voerden secties uit op overledenen voor onderzoek of tijdens hun colleges anatomie en verlieten in allerijl de operatiezalen wanneer ze werden geroepen bij een bevalling en dat deden de nonnen natuurlijk niet. En dus werd deze variabele eens uitgeprobeerd: aparte professoren voor de anatomie en anderen bij de bevallingen… En het aantal overleden vrouwen na de bevalling daalde spectaculair.
Pas in 1850 namelijk ontdekten Lister en Semmelweiss onafhankelijk van elkaar dat het wassen van de handen voor en na een operatie invloed had op de genezing van de patiënt. De ‘bacterie’ was ontdekt. Die onzichtbare doder was tot dan onbekend en het fenomeen kraamvrouwenkoorts werd hiermee verklaard.
Semmelweiss werd echter door zijn collega’s gek verklaard en stierf eenzaam en geestesziek… (Niet ieder nieuw inzicht wordt immers met open armen onthaald. Dat is juist het typische aan het in-schokken-groeien van de wetenschap. Nooit geleidelijk, maar schoksgewijs. Inzichten en wetenschap groeien niet evolutionair, maar revolutionair. ‘The Structure of Scientific Revolutions’ heet dan ook het baanbrekend boek van Kuhn uit 1962.)
Wat een aantal variabelen om te ontdekken wat tot dan toe onbekend was. Maar zo werkt en leert de wetenschap. Alle variabelen uitproberen en dan nog door stom toeval iets nieuws ontdekken dat tot dan toe ongekend was.
Dat is nu een paradigma: Een set vooronderstellingen waarvan we ons niet bewust zijn, maar waarbinnen we wel alle bestaande en nieuwe feiten zullen blijven interpreteren. Tot alle feiten en verklaringen óp zijn en iemand formuleert: ‘Maar als we nu eens zouden…’
Ook in het managementdenken bestaat dit. “Think outside of the box” is een leuze tijdens alle cursussen ‘Creative Thinking’.
Maar de pech is dat we ons van die onzichtbare doos niet bewust zijn… Daarom heet het ook ‘ver-onderstelling’ of zelfs ‘vooronderstelling’. Je ‘gaat er van uit’, zonder deze premisse of paradigma ooit in vraag te stellen. Je denkt er gewoon niet aan om daaraan te twijfelen. Sterker nog: je bent je totaal niet bewust van je paradigma’s. Ook jij niet.
Er is een tijd geweest in de Katholieke moraaltheologie dat de Kerk het eerder toeliet ‘om vreemd te gaan dan om te masturberen’. Tegenwoordige zou de Curie dit juist omdraaien. Vanwaar dan deze vreemde these? De wetenschap over de bevruchting van de vrouw en het ontstaan van menselijk leven steunde op de homunculus-theorie, het mini-mensje in het zaad van de man. De man droeg het zaad met daarin dat mini-mensje en stortte dit uit over de vruchtbare akker, zijnde de vrouw. De hele metafoor van de boer, het zaad en de akker stond namelijk model voor de menselijke bevruchting. Nog steeds spreken we immers over ‘zaad’ hoewel dit helemaal niet klopt. Dat zaad is immers niets, en zal zeker ook nooit bloeien, zonder eicel, ook al is er een vruchtbare akker. Helemaal niet parallel dus met boer, zaad en akker. Maar gezien dat wetenschappelijk paradigma van nauwelijks honderd jaar geleden was het voor de ethiek dan inderdaad beter om dat leven dan maar aan een andere vrouw te schenken dan om het te ‘storten op de rotsen’ wat de Bijbelse etymologie is van ‘onanie’ want in dat verhaal ‘stortte Onan zijn zaad op de rotsen’. Zo komt ook onze uitdrukking ‘op je sodemieter krijgen’ van sodomie wat uiteraard teruggaat naar de Bijbelse steden des verderfs ‘Sodom en Gomorra’.
Paradigma’s, aannames en ongecontroleerde veronderstellingen zijn mooie dingen. Ze helpen ons om verder te zoeken dan wat we zien. Maar ze zorgen er ook voor dat we alle nieuwe feiten en dingen die we zien, horen, ervaren, voelen… in datzelfde kader blijven interpreteren. Tot dat ooit niet meer lukt en de verklaring van al die nieuwe feiten enkel kan slagen op voorwaarde dat we ons hele denkkader herzien. En dat heet dan een ‘Copernicaanse Revolutie’. Een shift, een verschuiving in het – of sterker nog van het – hele paradigma. En dit gaat met veel verwerping, angst voor verandering, haat en nijd, weerstand, excommunicatie, ruzies en passie gepaard. Ook bij medewerkers, collega’s en zeker koppels.
Fysici en astronomen slaagden er niet in om de banen van de planeten rondom ons echt perfect te voorspellen. Waar zal Venus over een maand staan? En Saturnus over een jaar? Er zat telkens een foutje en een klein verschil op de berekening / voorspelling versus de feitelijke stand van de planeten. Hoe was dit te verklaren?
Door de cirkels die de banen van die planeten rond de aarde aan te passen, groter en kleiner te maken (het bleven in hun theorie wel steeds cirkels, dat is al één paradigma dat niet in vraag werd gesteld en dat eeuwen lang fout bleef en de vooruitgang van de astronomie in de weg stond) en door zelfs cirkels óp de cirkels te tekenen (de zogenaamde epicykels) kwam men vrij nauwkeurig in de buurt van de echte baan van de planeten, maar het bleef behelpen. De tekeningen werden uiterst complex en waren niet echt meer wetenschappelijk verantwoord. Vandaar ook het woord ‘planeten’, van het Grieks ‘planetois’ dat letterlijk ‘zwerfsterren’ betekent. De sterren rondom ons beschreven immers een perfecte baan rond de aarde (evident, want ze staan stil, maar dat wist me toen nog niet!) maar die ‘zwerfsterren gingen alle kanten op’!
Het ‘Scheermes van Ockham’ stelt dat “van twee verklaringen voor hetzelfde fenomeen de eenvoudigste verklaring meestal de juiste is.” Dus toen Copernicus stelde: “En als we nu eens in plaats van de Aarde in het midden te zetten van alle planeten, de Zon in het midden zouden zetten?” werd deze theorie – na uiteraard eerst te worden verguisd en Copernicus uitgelachen door zijn collega’s – als de meest valabele aanvaard. Copernicus stelde onder wetenschappelijke en religieuze druk dat het maar een “werkhypothese” was, die gewoon leidde tot betere – zeg ‘accuratere’ en zelfs perfecte – berekening van de baan en de toekomstige positie van de planeten. Maar zijn “Copernicaanse Revolutie” zette wel de astronomie en de fysica, en daarmee natuurlijk heel de wetenschap, de mensheid én de Kerk (want de mens stond niet meer centraal in het heelal) op zijn kop.
Het was daarom toen Galileo stelde “dat het niet enkel makkelijker rékende, maar dat het ook écht zo was dat we het geocentrisme moesten vervangen door het heliocentrisme en dat ook echt de Zon centraal staat in ons zonnestelsel en niet de Aarde (en dus ook niet meer de mens het centrale scheppingspunt was van het heelal)” dat hij door Kerk en Staat werd veroordeeld en geëxcommuniceerd. Pas tientallen jaren later werden de nieuwe paradigma’s van Copernicus, Galileo en Keppler aanvaard als de juiste en de nieuwe heersende.
Wat ook jou nu zo ondertussen zo normaal lijkt, maar als je door je ogen kijkt, dan zie je wel het omgekeerde: De Aarde draait toch rond de Zon, niet andersom. De Aarde is niet plat, maar een bol. Menselijk leven ontstaat door samensmelting van een zaadcel én een eicel en niet door innesteling van een zaadcel alleen. En je moet je handen wassen voor en na een patiënt te hebben behandeld… was toen nog niet geweten en men verklaarde alles wat men zag met heel andere, toén evidente en voor de hand liggende theorieën.
We zien dat ook terug in de psychologie. Het Horn-effect en het Halo-effect zorgen ervoor dat we hetzelfde feit (bvb iemand die te laat komt op jullie afspraak) negatief attribueren aan iemand die we niet graag hebben. En vergevingsgezinder zijn ten opzichte van iemand die we wél graag zien.
Recency- en Primacy-effect idem: Je eerste indruk van iemand, maar ook het laatste wat je met die persoon hebt meegemaakt, blijven het langste hangen én kleuren daarmee je hele beeld van die persoon.
Ik leer mijn managers dat dit een rol speelt in hun perceptie over hun medewerkers. Hun medewerkers zíjn niet ‘zo’, maar hun perceptie, d.i. de waarneming van de manager kleurt in enorme mate hoe hij over hen denkt én over hoe hij hen desgevallend aanpakt.
McGregor formuleerde zijn ‘Theory X versus Theory Y’ over management en motivatie in de jaren ’50 van de vorige eeuw. Hij was een collega van Abraham Maslow, die jij wel kent van diens behoeftepiramide. Theory X stelt dat ‘mensen van nature lui zijn en dat zij niets uit zichzelf doen. De manager moet dus verleiden en bestraffen (‘carrot and stick’) om hen tot daden aan te zetten’. Theory Y stelde dat ‘de mens van nature gemotiveerd is. Het is echter de weerstand rondom, de desorganisatie, de onwil van andere afdelingen, het ontbreken van het juiste gereedschap en middelen… die zijn mensen demotiveert en die hen van de ingeslagen weg doet afgaan. Het is bijgevolg de taak van de manager om die desorganisatie, het gebrek aan de juiste middelen, de druk van de andere afdelingen… tegen te gaan en bijgevolg de daardoor ontstane demotivatie bij zijn mensen tegen te gaan.’
Twee totaal verschillende theorieën die elkaar diametraal tegenspreken zowel qua visie en perceptie op de hele mensheid, maar bijgevolg ook op de gepaste remediëring hiertegen: “De mens is lui, dus moet je hen aansporen”. “Of de mens is intrinsiek gemotiveerd en je moet als manager hen dus enkel steunen en de juiste middelen geven om hen te laten doen wat ze moeten doen.” Twee totaal verschillende en met elkaar in tegenspraak staande paradigma’s die echter beide op zich heel wat zichtbare fenomenen verklaren…
Licht wordt zowel verklaard wanneer je het beschouwt als deeltjes als wanneer je licht beschouwt als golven. Beide paradigma’s verklaren op zich heel wat fenomenen veroorzaakt door licht. Echter beide gaan niet samen. Dus licht moet nog iets anders zijn dan golven of dan deeltjes…
Douglas McGregor is gelukkig oud genoeg geworden én hij heeft (bewust?) een letter overgehouden om op zijn sterfbed zijn ‘Theory Z’ te kunnen formuleren die stelt: “De mens is van nature gemotiveerd om uit eigen initiatief daden te stellen, maar hij heeft af en toe ook een flinke trap onder zijn billen nodig om in gang te schieten én te blijven!” Een combinatie van beide paradigma’s dat ontstaan geeft tot een derde paradigma en werkhypothese.
Wat wij natuurlijk vandaag al evident vinden, maar denk even terug aan films zoals ‘Daens’… Men dacht 100 jaar geleden nog helemaal niet zo over mens en arbeid… Dus zo evident is dit allemaal niet. Jouw overgrootvader zou je uitgelachen hebben over zowat alle theorieën die hierboven staan maar die voor ons ondertussen al zo vanzelfsprekend zijn. Dit bewijst dus dat ook wij in hypothesen en paradigma’s leven die wij nu als vanzelfsprekend aanvaarden – die we dus niet in twijfel trekken – maar die over enkele jaren of decennia kunnen en zullen worden tegengesproken… Over het milieu, global warming, de bankencrisis, de juiste opvoeding van kinderen, het effect van antibiotica, het effect van gsm-straling, het effect van social media als Facebook en Twitter, ons denken over gaan werken in een kantoor versus telewerken, onze ongecontroleerde veronderstellingen over relatie, huwelijk, kinderen en trouw… Ons denken over elkaar, hoe jij en ik elkaar zien en van waaruit we momenteel de dingen doen die we aan het doen zijn of die we juist nalaten om te doen. En waarover we misschien helemaal fout zitten in ons denken over de ander… Misschien kloppen ons paradigma’s over elkaar wel niet en moet ik iets anders doen en / of moet jij iets helemaal anders doen… Wie zal het zeggen? Het is alleszins een goede stap om jezelf bewust te worden van het feit dat je steeds handelt vanuit een onbevraagde én onbekende veronderstelling, vanuit je ongecontroleerde visie op de ander. En misschien moeten we die visie over die ander wel eens kritisch bevragen op zijn correctheid. Want wat we aan het doen zijn, klopt alleszins van geen kanten meer. Onze relatie zit zo vol cirkels en epicykels dat het niet mooi meer is om aan te zien. Dus, willen we zo oud worden? Willen we dan maar niet beter zonder elkaar verder? Of moeten we iets anders doen om het wél te laten slagen?
Ik leer mijn managers om ook hun percepties zelf in vraag te stellen. “Zié je wel echt wat je ziet?” En “Is er wel echt datgene wat je (denkt dat) je ziet?” En als dat dan echt is, “Gebruik je dan wel de juiste bril om wat je ziet ook in het juiste licht te zien en te interpreteren?” En vervolgens: “Is jouw reactie, je remediëring, dan wel de juiste oplossing of eerder de oorzaak van het (volgende) probleem?”
En zo moeten ze van mij hun paradigma’s leren ontdekken, leren zien, leren herkennen, leren bestrijden en leren in vraag te stellen. Bijvoorbeeld bij Change Management: “Wat als de ‘weerstand van mijn medewerkers tegen de door mij ingevoerde verandering als manager’ nu eens juist ‘goede redenen van mijn medewerkers zouden zijn voor behoud van de bestaande situatie’ ?” Een Change Manager die het ‘conflict’ met zijn team op deze manier tegemoet treedt (namelijk als ‘goede redenen voor behoud van de bestaande situatie’), pakt de ‘weerstand’ van zijn mensen tegen zijn veranderingsinitiatief helemaal anders – en zelfs beter want minder defensief – aan, niet?
Anaïs Nin schreef:
“We don’t see things as they are. We see them as we are.”
Ik geniet er namelijk van om mezelf te vervolmaken. Zowel qua kennis (‘Is het wel correct wat ik denk?’) als qua mens-zijn (‘Doe ik het juiste?’). Een beetje in de lijn dus van Immanuel Kant’s drie vragen: ‘Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Wat mag ik hopen?’
Ik toets ook mijn stellingen door erover in gesprek te gaan met anderen. En ik ben dan steeds blij. Want ofwel blijk ik gelijk te hebben. Ofwel blijk ik ongelijk te hebben en kan ik mijn stelling en hypothese – ‘paradigma’ zul jij vanaf nu zeggen – dankzij dat gesprek, dat debat, die diepgaande discussie bijsturen, bijschaven of zelfs helemaal overboord gooien en op zoek gaan naar wat wel waar is.
Ik zag eergisteren een boeiende documentaire over het Higgs-deeltje. Dat wilden ze zo nodig vin-den, want de laatste nieuwe hypothese – paradigma – stelt dat de aanwezigheid van zo’n onzicht-baar deeltje, heel wat zou kunnen verklaren wat tot op heden met de Newtoniaanse fysica en theo-rie van Einstein nog onverklaarbaar is. Eerst een paradigma of een werkhypothese dus en dàn pas op zoek gaan naar feiten die deze theorie kunnen staven. Dat is ook een weg om wetenschap te be-drijven: niet via inductie (van feiten tot theorie theorie komen) maar via deductie (van theorie tot feiten zoeken). En door decennia lang alle radiofrequenties te observeren met steeds betere mega-colliders werd frequentieband na frequentieband uitgesloten. Tot er vorige maand bijna geen fre-quenties meer over waren waarop het effect van dat godsdeeltje merkbaar zou moeten zijn… En men dus ofwel heel die ‘nieuwe theorie’ moest afschieten – spannend want tijd dan voor een nieuwe hypothese en verklaring van het heelal – ofwel dat Higgs-deeltje wel moést vinden want het kon nergens anders meer zijn tenzij men er vroeger met de oudere collision colliders overheen zou hebben gekeken (wat een blunder zou dat geweest zijn! en zo zou de Higgs-theorie afgeschoten zijn geweest omdat iemand er eerder overheen gekeken had) En niemand zou die fout ooit hebben ontdekt! Toch niet de eerste tien jaar. En het Higgs-deeltje wérd ontdekt en wel in Genève. De theorie werd puur wiskundig geformuleerd door de Belg Englert en door Higgs, en werd pas jaren later door fysici vervolgens ook bevestigd door de bijna zichtbare vondst van het deeltje. Wat een wetenschappelijke doorbraak! Maar dus pas nà het formuleren van een spectaculaire nieuwe theo-rie (die eerst ook verguisd werd) en na tientallen jaren van lezen van statistische afwijkingen in frequentietabellen. Alles uitsluiten eerst.
Drie dingen dus:
1. Ik ben een kritische wetenschapper, ik hou van wetenschapsfilosofie en doorprik graag de ballonnen, de kaders, de denkkaders, de ‘boxes’, de ongecheckte vooronderstellingen, de paradigma’s van wetenschappers (maar die zijn voor mij te slim 😉 dus van de mensen, managers en denkers om mij heen.
2. Ik debatteer graag. Pas doordat iemand anders je ‘triggert’, je uitdaagt in het formuleren van je ideeën, ontdek je je eigen ongecontroleerde veronderstellingen en dus je paradigma’s en enkel zo kun je pas echt bijleren. In een goed debat win je immers altijd. Ofwel heb je gelijk, ofwel leer je iets bij. En ik leer zo graag bij. En – vooral – ik leer anderen graag iets bij! ‘Qui docet, bis discit’ staat op ons familiewapen: ‘Wie anderen onderricht, leert zelf tweemaal’.
3. En ten derde: Wat zijn jouw paradigma’s die je ervan weerhouden om te groeien? Als mens. En in je relaties met anderen? Wat zijn jouw ongecontroleerde veronderstellingen? Over mensen? Over de mensen om je heen? Over jezelf?